contact

Je kan ons steeds bereiken op het tel.nr. 055/31 60 86
of mailadres roger.devos3@telenet.be

opleidingen

Regelmatig worden er door het informatiecentum voor de bijenteelt in Gent gratis cursussen gegeven .Ook verenigingen geven op regelmatige basis een opleidingscursus voor imker,zowel voor de beginneling als de gevorderde.

activiteiten

wetgeving

.............................

ziektes



Bijenteelt - Dierengezondheid – bijen

1. Inleiding

2. Dierengezondheid – bijen

  1. Wat men moet doen bij gezondheidsproblemen?
  2. Aangifteplichtige ziekten en schadelijke organismen
    1. Amerikaans vuilbroed
    2. Europees vuilbroed
    3. Acariose
    4. Varroase
    5. Aethina tumida
    6. Tropilaelaps sp
  3. Vergoedingen
  4. Gezondheidstoestand
  5. Invoer
  6. Registers
  7. Toediening van geneesmiddelen en diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding
    1. Toediening van geneesmiddelen
    2. Diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding



2.1 Wat men moet doen bij gezondheidsproblemen

Er zijn twee mogelijkheden:

  • De bijenhouder vermoedt dat zijn volken zijn aangetast of besmet door een van de in punt 2.2.4 vermelde aangifteplichtige ziekten.
    Hij moet in dat geval hiervan onmiddellijk aangifte doen bij de Provinciale Controle-eenheid (PCE) waarvan de bijenstand afhangt. Ingeval het korven betreft die op een andere plaats zijn uitgezet, betreft het de PCE van de plaats waar ze zich bevinden.
  • De bijenhouder stelt abnormale sterfte bij zijn bijenvolken vast en kan de oorzaak daarvan niet achterhalen.
    Hij moet in dat geval onverwijld en uit eigen beweging een monster (30 bijen) opsturen aan het nationaal referentielaboratorium CODA, Groeselenberg, 99 - 1180 Ukkel

top

2.2 Aangifteplichtige ziekten en schadelijke organismen (KB 25 april 1988)

Acariose, Amerikaans vuilbroed, Europees vuilbroed, varroase, de kleine bijenkastkever (Aethina tumida) en de tropilaelapsmijt zijn de ziekten of schadelijke organismen die zijn vermeld in het KB van 25 april 1988 tot aanwijzing van de dierenziekten die vallen onder de toepassing van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987. Het gaat om zgn. « aangifteplichtige ziekten »

Elke bijenhouder wiens kolonies ervan verdacht worden aangetast of besmet te zijn door een van deze ziekten moet hiervan onmiddellijk aangifte doen bij de Provinciale Controle-eenheid (PCE) (waarvan de bijenstand afhangt.

top

2.2.1 Amerikaans vuilbroed

  • Verwekker
    Amerikaans vuilbroed is een bijenziekte die wordt overgebracht door een sporenvormende bacterie, Paenibacillus larvae larvae. De sporen kunnen zelfs in extreme omstandigheden (droogte en koude) gedurende tientallen jaren overleven. Jonge larven (tot 2 dagen) zijn het gevoeligst voor de ziekte. Oudere larven worden alleen aangetast bij een vrij hoge infectiedruk. Volwassen bijen worden helemaal niet aangetast maar geven de ziekteverwekker wel door. Amerikaans vuilbroed kan de productiviteit gevoelig doen dalen en het bijenvolk doen wegkwijnen.
  • Symptomen
    De volgende symptomen kunnen wijzen op Amerikaans vuilbroed:
    • dun broed met gesloten cellen, open cellen en cellen met resten van aangetaste larven,
    • cellen met ingezonken celdeksel,
    • openingen in een aantal celdeksels,
    • celdeksels zijn donkerder van kleur dan normaal,
    • gronderige leemachtige geur,
    • inhoud van aangetaste cellen is dradentrekkend en stroperig (luciferproef),
  • Verspreiding
    Besmetting via de sporen kan gebeuren bij:
    • het voeren van besmette honing of besmet stuifmeel,
    • het binnenbrengen van vreemde bijen,
    • gebruik van tweedehands materiaal of besmet materiaal,
    • het zwermen.
    De sporen worden overgebracht door het poetsgedrag van de bijen en tijdens het voeden van de larven.
  • Preventie en bestrijding
    Het risico op besmetting kan op een aantal manieren worden verminderd:
    • niet voeden met honing of stuifmeel van onbekende oorsprong,
    • geen raten of ramen van onbekende oorsprong gebruiken,
    • nagaan of het broed geen gebreken vertoont,
    • contact met andere bijenvolken beperken.
    Als de kolonie ervan verdacht wordt aangetast of besmet te zijn, moet de bijenhouder daarvan onmiddellijk aangifte doen bij de Provinciale Controle-eenheid (PCE) waarvan de bijenstand afhangt. De PCE stuurt dan de assistent voor de bijenteelt ter plekke. Die neemt monsters en stuurt ze op naar het CODA.
    Wanneer wordt vastgesteld dat een kast door Amerikaans vuilbroed is aangetast, moet de PCE waarvan de bijenstand afhangt onmiddellijk worden verwittigd.
    Als de monsters positief zijn (sporen bevatten) wordt de besmette kolonie ofwel geruimd ofwel wordt een kunstzwerm gemaakt. Er wordt door het FAVV in samenwerking met de burgemeester een beschermingsgebied met een straal van 3 km rond de uitbraak afgebakend. Het is verboden bijen te vervoeren binnen het beschermingsgebied en de andere volken worden onderzocht om eventuele besmettingen te kunnen opsporen. De bijen en het materiaal van de imker mogen het beschermingsgebied niet verlaten.

top

2.2.2 Europees vuilbroed

  • Verwekker
    Europees vuilbroed is een bijenziekte die wordt veroorzaakt door Melissococcus plutonius . Alleen jonge larven (tot 2 dagen) zijn er gevoelig voor. Zij worden dan ook zeer snel ziek. De cellen waarin zij zich bevinden hebben geen deksel meer. Poetsende bijen raken besmet en besmetten de larven tijdens het voeden.
  • Symptomen
    De volgende symptomen kunnen wijzen op Europees vuilbroed:
    • gevlekt broedpatroon,
    • larven worden geelachtig of bruinachtig van kleur,
    • dode larven verdrogen tot makkelijk te verwijderen schilfers,
    • min of meer uitgesproken rottingsgeur of azijngeur.
  • Verspreiding
    Besmetting kan gebeuren:
    • door bijen die de cellen poetsen,
    • door het binnenbrengen van vreemde bijen,
    • door gebruik van tweedehands materiaal of besmet materiaal.
  • Preventie en bestrijding
    Er zijn verschillende manieren om het risico op besmetting te verminderen:
    • materiaal geregeld ontsmetten,
    • geen raten en ramen van onbekende oorsprong gebruiken,
    • de toestand van het broed geregeld controleren,
    • contact met andere bijenvolken beperken.
    Als de kolonie ervan verdacht wordt aangetast of besmet te zijn, moet de bijenhouder daarvan onmiddellijk aangifte doen bij de Provinciale controle-eenheid (PCE) waarvan de bijenstand afhangt. De PCE stuurt dan de assistent voor de bijenteelt ter plekke. Die neemt monsters en stuurt ze op naar het CODA. Als de resultaten positief zijn (ruimen of kunstzwerm) wordt door het FAVV in samenwerking met de burgemeester een beschermingsgebied met een straal van 3 km rond de uitbraak afgebakend. Binnen het beschermingsgebied is het verboden bijen te vervoeren en worden de andere volken onderzocht om eventuele besmettingen te kunnen opsporen. De bijen en het materiaal van de imker mogen het beschermingsgebied niet verlaten.

top

2.2.3 Acariose

  • Verwekker
    Acariose (of acarapisose) is een bijenziekte die wordt veroorzaakt door de Acarapis woodi mijt. Die mijt is een inwendige parasiet die voorkomt in het ademhalingsstelsel van de bij en vooral leeft in de eerste thoraxtrachee van de bij en zich daar vermenigvuldigt. Bijen die nog geen 10 dagen oud zijn, zijn het meest ontvankelijk.
  • Symptomen
    De besmetting wordt pas in een gevorderd stadium zichtbaar, doorgaans vroeg in de lente.
    De volgende symptomen kunnen wijzen op acariose:
    • bijen met gezwollen achterlijf,
    • bijen die zich vastklampen aan grassprietjes of zich voortslepen,
    • diarreesporen,
    • moeilijk vliegen.
  • Verspreiding
    De besmetting verspreidt zich via direct contact tussen volwassen bijen.
    • Preventie en bestrijding
    Als de kolonie ervan verdacht wordt aangetast of besmet te zijn, moet de bijenhouder daarvan onmiddellijk aangifte doen bij de Provinciale controle-eenheid (PCE) waarvan de bijenstand afhangt. De PCE stuurt dan de assistent voor de bijenteelt ter plekke. Die neemt monsters en stuurt ze op naar het CODA. Als de monsters positief zijn, wordt door het FAVV in samenwerking met de burgemeester een beschermingsgebied met een straal van 3 km rond de uitbraak afgebakend. Binnen het beschermingsgebied is het verboden bijen te vervoeren en worden de andere volken onderzocht om eventuele besmettingen te kunnen opsporen. De bijen en het materiaal van de imker mogen het beschermingsgebied niet verlaten.

top

2.2.4 Varroase

  • Verwekker
    Varroase is een bijenziekte die wordt veroorzaakt door Varroa jacobsoni, een ovaalvormige, bruine mijt met platte buik en rug van 1,3 mm breed en 1,7 mm lang (zichtbaar met het blote oog). Deze mijt is een uitwendige parasiet waarvan de wijfjes zich voeden met het hemolymfe van de bijen. Ze leggen hun eitjes in de broedcellen voordat die worden gesloten. De larven komen daar tot ontwikkeling. Zij tasten bij voorkeur broed van darren aan.
  • Symptomen
    De symptomen van varroase zijn:
    • bijen met verdroogde vleugels, die zich voortslepen, moeilijk vliegen,
    • verdroogde en dode nimfen in de cel,
    • gevlekt broedpatroon,
    • aantreffen van Varroa op larven, in gesloten cellen,
    • witte puntjes en vlekjes op celwanden (uitwerpselen van Varroa),
    • grote vatbaarheid voor secundaire ziekten,
    • trage ontwikkeling van het volk, wegkwijnen.
  • Verspreiding
    De besmetting verspreidt zich bij bezoeken van bijen uit andere besmette kasten, door zwermen en via de imker. Af en toe ligt de oorsprong van de besmetting in Varroa die terechtkomen op planten, zoals zonnebloemen.
  • Preventie en bestrijding
    De bestrijding is erop gericht de besmetting beneden de schadedrempel te houden. Het controleren van zwermen is een goede preventiemethode. Door het gesloten darrenbroed in mei-juni twee tot drie maal uit te snijden, kan men de Varroa-populatie halveren. Het wegnemen van een kern in mei-juni doet de Varroa–populatie in de moederkolonie met een derde dalen. Het bestrijdingsprogramma tegen Varroa moet dubbel zijn:
    • zomerbehandeling van 15/07 t/m 31/08 en daarna
    • naseizoensbehandeling van 01/11 t/m 15/01.

Het is absoluut noodzakelijk dat alle bijenkasten tegelijkertijd behandeld worden.

top

2.2.5 Aethina tumida: kleine bijenkastkever.

  • Verwekker Aethina tumida is een kleine kever, 5 tot 7 mm lang en 3 tot 5 mm breed (1/3 van een bij), bruinrood van kleur vlak na het uitkomen, zwart bij volwassenheid. De roomwitte larven zijn ongeveer 1 cm lang. Zij voeden zich moet broed, stuifmeel, honing. Als ze de maturiteit bereiken, verlaten ze de kast en graven zich in de grond in (10 à 30 cm) waar ze hun gedaanteverwisseling ondergaan.
  • Symptomen
    • kleinere oogst,
    • aangetaste, door de bijen verlaten ramen,
    • ondergang van het volk,
    • sterke geur: gistende honing.
  • Verspreiding
    De verspreiding gebeurt door:
    • uitwisseling van bijen in verpakking, zwermen,
    • ramen,
    • was,
    • vruchten,
    • de grond,
    • vluchten van volwassen exemplaren over afstanden van soms meer dan 5 km.
  • Preventie en bestrijding
    Als de kleine bijenkastkever er eenmaal is, kan hij niet meer worden uitgeroeid.
    Bij bezoek aan de bijenstand, Aethina zoeken in de niet-verlichte delen van de kast en in de scheuren met afval dat niet door de bijen wordt verwijderd.
    De invoerprocedures moeten nauwgezet worden nageleefd.
    Wanneer besmetting van de kast door Aethina wordt vastgesteld, moet de Provinciale Controle-eenheid (PCE) (zie adres in contact) waarvan de bijenstand afhangt, onmiddellijk worden verwittigd.

top

2.2.6 Tropilaelaps sp

  • Verwekker
    Tropilaelaps is een mijt die bijen uitwendig parasiteert. Tot het geslacht Tropilaelaps behoren twee voor soorten die bij onze bijen ziekten verwekken: clareae en koenigerum.
    Die mijten zijn ongeveer 1 mm lang en parasiteren de larven en nimfen. Ze zijn bruinrood van kleur en worden soms aangetroffen op volwassen bijen waar ze slechts 3 dagen kunnen overleven.
  • Symptomen
    Uitwendige parasiet die zich voedt met hemolymfe. De symptomen lijken op die van Varroa:
    • misvormingen aan vleugels, poten en achterlijf,
    • onregelmatig broed waarin de sterfte kan oplopen tot 50%.
  • Verspreiding
    De besmetting gebeurt wanneer koninginnen worden binnengebracht. De verspreiding gebeurt eveneens door volwassen exemplaren. Tropilaelapsmijten zijn erg mobiel en kunnen zich binnen het volk bewegen.
    De grootste verspreider is de imker (verplaatsen van volken, ramen, enz…).
  • Preventie en bestrijding
    De tropilaelapsmijt kan makkelijk worden onderscheiden van Varroa (breder dan ze lang is en groter), vooral met behulp van een vergrootglas. Omdat Tropilaelaps larven en nimfen aanvalt kan de diagnose makkelijker worden gesteld. Omdat de levenscyclus die van Varroa benadert, kunnen opsporingsmethoden worden toegepast.
    Bestrijding is mogelijk bij middel van technieken die bij voorkeur in perioden zonder broed worden toegepast omdat Tropilaelaps zich niet kan voeden op volwassen bijen.
    Er moeten voorzorgen worden genomen met betrekking tot het binnenbrengen van nieuwe bijen of het gebruik van tweedehands materiaal. De invoerprocedures moeten nauwgezet worden nageleefd
    Wanneer infestatie van een kast door de tropilaelapsmijt wordt vastgesteld, moet de Provinciale Controle-eenheid (PCE) waarvan de bijenstand afhangt onmiddellijk worden verwittigd.

top

2.3 Vergoedingen (KB 7 maart 2007)

In de gevallen waarin het Agentschap de verdelging van kolonies (bij aantasting door vuilbroed) oplegt, kan door het Agentschap aan de bijenhouder een vergoeding worden toegekend van 125 EUR per houten kast of kunststofkast. De formulieren om de vergoeding aan te vragen, moeten worden toegezonden aan de Provinciale Controle-eenheid (PCE) waarvan de bijenstand afhangt.

top

2.4 Gezondheidstoestand (aangifteplichtige ziekten)

  • Europees vuilbroed, Acariose: zie Zoosanitaire toestand in België (1. Aangifteplichtige dierenziekten)
  • Varroase: het volledige Belgische grondgebied wordt als infestatiegebied beschouwd
  • Amerikaans vuilbroed:
    • 20/09/2006: 1 haard te 3510 Kermt, opheffing maatregelen op 08/03/2007.
    • 04/10/2006: 1 haard te 9990 Maldegem, opheffing maatregelen op 06/12/2006.
    • 25/10/2006: 1 haard te 8340 Sijsele, opheffing maatregelen op 12/01/2007.
    • 02/01/2007: 1 haard in Luxemburg, de Belgische betrokken gemeenten zijn Aarlen (6700), Aubange (6790) en Messancy (6780).
    • 08/03/2007: 1 haard te 3650 Dilsen-Stokkem.
    • 15/05/2007: 1 haard te 2340 Beerse.
    • 18/06/2007: 2 haarden te 2340 Beerse.
    • 19/10/2007: 1 haard te 9800 Deinze.
  • Aethina tumida : het Belgische grondgebied is vrij.
  • Tropilaelapsmijt: het Belgische grondgebied is vrij.

top

2.5 Invoer ( Beschikking 2003/881/EG)

De invoer van bijen en hommels is toegestaan mits tegelijk aan de volgende drie eisen is voldaan:

  • ze zijn afkomstig uit derde landen die voldoen aan de veterinairrechtelijke basisvoorwaarden (lijst in Beschikking 79/542/EEG),
  • de zendingen gaan vergezeld van een gezondheidscertificaat dat in overeenstemming is met het model en voldoen aan de in dat model genoemde garanties,
  • de zendingen bevatten per koninginnenkast niet meer dan één koningin met maximaal twintig voedsters.

Er zijn uitzonderingen mogelijk. Die zijn vermeld in Beschikking 2003/881/EG

top

2.6 Registers (KB 14 november 2003)

Bijenhouders moeten registers bijhouden waarin het volgende wordt vermeld:

  • de aard en de oorsprong van dierenvoeders;
  • de toegediende diergeneesmiddelen of andere behandelingen die de dieren hebben ondergaan, met inbegrip van de data van toediening of behandeling en de wachttijden;
  • de aanwezigheid van ziekten die de veiligheid van de producten van dierlijke oorsprong in het gedrang kunnen brengen;
  • de voor de volksgezondheid belangrijke resultaten van analyses van bij de dieren genomen monsters of van andere voor diagnosedoeleinden genomen monsters;
  • alle toepasselijke controles van dieren of producten van dierlijke oorsprong.

Bijenhouders moeten de registers gedurende ten minste vijf jaar bewaren en de relevante informatie in deze registers desgevraagd ter beschikking stellen van het Agentschap, van de gewestelijke overheden en van de ontvangende exploitanten van agro-voedingsbedrijven.

top

2.7 Toediening van geneesmiddelen en diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding

2.7.1 Toediening van geneesmiddelen (KB 23 mei 2000)

De bijenhouder moet op ieder ogenblik het verwerven, het bezitten en het toedienen van geneesmiddelen, die voorschriftplichtig zijn, kunnen verantwoorden.
Hij moet de voorschriften en/of toedienings- en verschaffingsdocumenten in chronologische volgorde en doorlopend genummerd gedurende 5 jaar bewaren.
De hoeveelheid geneesmiddel die de bijenhouder in zijn bezit heeft mag niet groter zijn dan de hoeveelheid die nodig is voor een behandeling van 5 dagen. Hierop bestaat een uitzondering in samenhang met de diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding (zie 2.7.2).

2.7.2 Toediening van geneesmiddelen (KB 23 mei 2000)

De bijenhouder die een beroep doet op een begeleidende dierenarts mag beschikken over een geneesmiddelenvoorraad voor 2 maand, afgeleverd door deze dierenarts.
Hij verantwoordt dagelijks in een register het gebruik van alle geneesmiddelen die werden toegediend aan bijen waarvan de honing bestemd is voor consumptie.
De geneesmiddelen moeten door de verantwoordelijke voor de dieren worden bewaard in hun primaire verpakking.

top




Laastste update: 08.11.2007


bijenbehuizing

In de bijenteelt bestaat een enorm assortiment van type's kasten

bijenhal

Om de levensduur van je bijenkasten te vergroten ...............

broedstoof

Een onmisbaar iets bij de teelt van jonge koninginnen.........

Broedstoof

DoppenAanDeLat.jpg (179784 bytes) Zo komt de teeltlat met doppen uit het pleegvolk, 6 dagen na het omlarven. De bijen worden bedankt voor de goede zorgen. Voorzichtig worden ze eraf geveegd. Ook het vervoer moet zeer voorzichtig gebeuren, zonder stoten. De larven kunnen makkelijk losraken van het voedersap als ze zich in de dop aan het strekken zijn.

De doppen gaan naar de broedstoof waar de larven zich kunnen verpoppen bij een temperatuur van 35 graden Celsius.

Bij een stabiele temperatuur komen de jonge moeren na zo'n 7 dagen uit. Als ze in een pleegvolk een koude (regen) periode doormaken, kan het wel eens wat langer duren voor de moeren uitlopen.

broedstoof.jpg (123546 bytes) De broedstoof moet op 35 graden gehouden worden. Ook de luchtvochtigheid moet op zo'n 55% relatief gehouden worden. In de praktijk is het voldoende om 2 bakjes met water op de verwarmingsplaat te zetten. Rechts onderin de verwarmingsplaat is een computer ventilator gemonteerd, die langzaam draait, omdat de motor in serie is geschakeld met het 15 Watt lampje links boven in de kast. Door deze gematigde lucht circulatie is de temperatuur overal in de kast bijna gelijk.
raammet68doppen.jpg (144343 bytes) In het teeltraam kunnen 6 perspex stroken met in ieder 16 doppen geplaatst worden. Dus totaal 96 doppen.

Vlak voor de doppen uitkomen, worden ze in de Nicot kooitjes geplaatst.

5doppen.jpg (108835 bytes) Een foto van 5 prachtige doppen, op het eerste gezicht. Er zijn echter 2 van de 5 doppen niet goed. n.l. de rechtse 2. Duidelijk is te zien, dat van de linker 3 doppen de koninginnegelei hoegenaamd op is. Dit is niet het geval bij de rechtse 2. De larven lagen hier dood onderin de dop. Waarschijnlijk gestoten bij het vervoer, of bij het uitnemen uit de kast. De 3 goede doppen zijn ook donkerder gekleurd door het verkleuren van de pop vliezen.

koninginneteelt

Je eigen koninginnen kweken ..........

producten

propolis-stuifmeel
Propolis is een harsachtige stof die de bijen verzamelen op de knoppen van bepaalde loofbomen (populieren, berken) Ze vermengen het met stuifmeel, enzymen en andere bestanddelen om het vervolgens voor allerlei 'huishoudelijke klusjes' te gebruiken, bijvoorbeeld het dichten van kieren en spleten. Maar de belangrijkste functie van propolis is zijn desinfecterende (bacteriedodende) werking.

Stuifmeel

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie


Elektronenmicroscoopfoto van stuifmeelkorrels van verschillende bekende planten, Helianthus annuus, Ipomea purpurea, Sildalcea malviflora, Lilium auratum, Oenothera fruticosa, Ricinus communis
Elektronenmicroscoopfoto van stuifmeelkorrels van verschillende bekende planten, Helianthus annuus, Ipomea purpurea, Sildalcea malviflora, Lilium auratum, Oenothera fruticosa, Ricinus communis

Stuifmeel of pollen is ruwweg het plantaardig equivalent van zaadcellen, afkomstig van de meeldraden van bloemen. De stuifmeelcellen worden gemaakt in de helmknop die bovenaan de meeldraad zit.

Alle soorten zaadplanten produceren stuifmeel. Als het stuifmeel terechtkomt op de stamper van een andere bloem van dezelfde soort groeit vanuit de stuifmeelkorrel een lang buisje naar binnen, dat contact maakt met de eicel die dan bevrucht wordt door het genetisch materiaal uit de stuifmeelkorrel, zodat de plant zaad kan ontwikkelen.

Het overbrengen van stuifmeel gebeurt door de wind of door dieren: meestal insecten, maar ook wel door vogels of vleermuizen. Er zijn ook plantensoorten die zichzelf bevruchten zonder van dieren of de wind gebruik te maken.

Bij gelegenheid treden bloemen op, die geen stuifmeel produceren (mannelijk steriel). Hiervan wordt veel gebruikgemaakt bij het produceren van F1-hybride rassen. Het verschijnsel komt echter ook in de natuur voor.

De zogenaamde windbestuivers produceren stuifmeel dat via de lucht op andere bloemen terecht komt. Deze planten, zoals gras en allerlei bomen, hebben meestal onopvallende bloemen - ze hoeven niet de aandacht van bestuivers te trekken. Het stuifmeel dat door de wind verplaatst wordt kan hooikoorts bij mensen veroorzaken.


Insecten en stuifmeel

Een bij die stuifmeel uit bloemen verzamelt
Een bij die stuifmeel uit bloemen verzamelt
Verschillende soorten opgeslagen stuifmeel in een bijenraat
Verschillende soorten opgeslagen stuifmeel in een bijenraat
Zweefvliegen op Hemerocallis
Zweefvliegen op Hemerocallis

Stuifmeelkorrels van zonnebloem
Stuifmeelkorrels van zonnebloem

Bijen en hommels nemen niet alleen de nectar uit een bloem mee om op te slaan in hun korf, maar ook vaak stuifmeel, dat aan hun lijf blijft kleven of dat ze aan elkaar gekleefd als stuifmeelkorfjes aan hun pootjes meenemen. Hiermee dekken de bijen en hommels hun behoefte aan eiwitten, vetten, mineralen en vitamines. Ook zweefvliegen leven van stuifmeel.

Deze stuifmeelkorrels kunnen door imkers te koop aangeboden worden. Het voelt droog en enigszins kleverig aan en smaakt relatief droogzoet.

Verplaatsing van stuifmeel


In het voorjaar produceren bomen en bloeiende grassen bij warm en zonnig weer en een lage luchtvochtigheid veel stuifmeel, dat vervolgens door de wind wordt verspreid. Vooral stuifmeelkorrels afkomstig van dennen, berken, sparren en andere coniferen kunnen bij een krachtige wind afstanden afleggen van honderden kilometers. Wanneer 's nachts de wind gaat liggen, valt het stuifmeel op het aardoppervlak, waar het als een dun lichtgeel laagje zichtbaar wordt.

Het stuifmeel, dat vaak wordt aangezien voor zand of saharastof, is vooral goed zichtbaar op tuinmeubilair en auto's. De hoeveelheden zijn enorm groot: op een schuin liggend tuimelraam met een oppervlakte van één vierkante meter komen onder gunstige omstandigheden naar schatting meer dan een miljard stuifmeelkorrels terecht.

Als het na een warme periode, waarin veel stuifmeelkorrels worden verspreid gaat regenen, blijven restanten daarvan zichtbaar als gele kringen op het plaveisel. De waterplassen die zich door de regen vormen spoelen immers vol met stuifmeel dat op de grond ligt. Door verdamping wordt het stuifmeel naar de rand van de plas gedreven, waar het na opdroging van de waterplas achterblijft. Ook na een geringe hoeveelheid regen blijven de restanten van het stuifmeel goed zichtbaar.

Stuifmeel en wetenschap

Stuifmeelkorrels blijven goed bewaard in de bodem. Omdat elke plantenfamilie of soms zelf elke plantensoort stuifmeelkorrels met een andere vorm produceert, kan stuifmeel veel informatie verschaffen. Zo kan uit de aanwezigheid van stuifmeelkorrels in lagen waarin archeologische vondsten worden gedaan iets gezegd worden over welke

planten in de omgeving groeiden (palynologie)

Honing

Honing was voor de oude Egyptenaren, wat nu voor de moderne arts het aspirientje is: een middel tegen alles.
Op een van de gevonden papyrussen tussen 2600 en 2200 v. Ch. staan 900 recepten verwerkt.
Honing werd in de volksgeneeswijze altijd al beschouwd als een wondermiddel.
Honing is ook een uitstekend middel bij het behandelen van wonden. Tijdens oologsvoeringen zowel bij de Babyloniërs, Egyptenaren, Grieken, Romeinen als bij veel volkeren in latere tijden, werd steeds honing meegevoerd om de wonden van de gekwetste soldaten te behandelen. Honing is een uitstekend antisepticum en antibioticum.
Hippocrates gebruikte honing opgelost in water bij koorts. Ook vele andere geneeskrachtige middelen werden met honing vermengd. Honing werd ten alle tijden als een genezend middel beschouwd.
Als gorgeldrank, bij zware hoest, bij het behandelen van abcessen of tumoren, bij sinusitis, spierkrampen, verstopte neus, bedplassen en slapeloosheid werd honing aangeraden. Honing met citroensap of azijn is eveneens een zeer oude remedie die vooral gebruikt werd om het bacteriële evenwicht te herstellen. Het is trouwens nog steeds een toepassing van honing. D.C. Jarvis uit Vermont(VS) heeft in 1958 in zijn boek "Nooit meer ziek zijn" deze methode terug in de belangstelling gebracht. Hij gebruikte ciderazijn met honing, een drankje dat hij zowel voor mens als dier aanbeval.

In de volksgeneeswijze heeft men gelijk als men honing zo hoog aanschrijft. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat honing inderdaad een uitstekend antisepticum is. Zo werd een zalf uitgetest die gemaakt werd volgens een origineel Egyptisch recept bestaande uit: 1 deel honing en 2 delen vet.
De onderzoekers waren erg ingenomen en zeer wantrouwig. Zij konden hun ogen niet geloven toen ze merkten dat de bacteriën in het vet verdwenen. Er werden aan de open wonden nieuwe bacteriën toegevoegd en ook deze verdwenen even snel als de bestaande. Honing vesneld de genezing van de wonden, houdt de wonden steriel en maakt antibiotica overbodig.

Honing bij diarree.
Honing remt de groei van ziekteverwekkers, zoals salmonella, escherichia coli en choleravirussen, zo bevestigen Zuid-Afrikaanse wetenschappers. Voor de ontwikkelingslanden zou het massaal gebruik van honing een efficiënt en goedkoop middel zijn tegen de dodelijke diarree die er zo vaak optreedt. Zo werd vastgesteld dat na het eten van honing er nog een vrij lange werking plaatsvond. Niet alleen de diarree houdt op maar men is beter bestand tegen infecties. Honing heeft een gunstige invloed op een verstoord intestinaal bacteriëel evenwicht; dit betekend dat het maag-darmkanaal bijzonder gunstig reageert op honing.
De antiseptische stof van honing is inhibine. Inhibine komt in alle honingsoorten voor.
Men vermoedt dat deze stof niet uit de nectar afkomstig is, maar door de klieren van de bijen wordt geproduceerd. Honing bevat naast hoogwaardige suikers, vitaminen en mineralen een aantal merkwaardige zuren. Deze zuren zijn noodzakelijk om het hoge suikergehalte te stabiliseren en zijn tegelijkertijd geneeskrachtig. Het gaat hier om vrije zuren die het zuur-base evenwicht niet beënvloeden.
Dr. Ernst Schneider beweert dat honing een gunstige invloed heeft bij de kalkvorming vooral bij kinderen.
De gunstige invloed van honing als ondersteuning bij kanker is al eerder aangetoond.
Hier wordt hoofdzakelijk raathoning gebruikt, omdat deze ongerept is en niet met zuurstof in aanraking is gekomen. De remmende werking van honing op kankercellen wordt verklaard vanuit de aanwezigheid van acetylcholine.
Honing heeft een gunstige invloed op een zieke lever. Honing bevat tot 40% vruchtensuiker die tienmaal sneller verbrandt dan druivensuiker, waardoor andere suikersoorten kunnen benut worden.
De omzetting tot en het opstapelen van glycogeen is daardoor minder belangrijk, dat is een verlichting voor de zieke lever die zich daardoor sneller kan herstellen.

Honing is niet alleen goed bij hart- en vaatziekten maar heeft vooral een kalmerende werking.
Vandaar dat honing wordt aanbevolen bij het behandelen van stress, het vermoeidheidssyndroom en emotionele aandoeningen. Honing maakt serotine in de hersenen vrij, waardoor de slaap wordt bevorderd.
Ook andere transmitters zoals bijvoorbeeld lichaamseigen valium (endovalium) en melatoline worden door honing vrijgemaakt. Daarnaast bevat honing waardevolle suikers en voldoende vitamines en mineralen.
Zoals men weet zijn de natuurlijke suikers voedsel voor de hersenen en het zenuwstelsel.
Een belangrijke toepassing van honing is de behandeling van een maagzweer. Een maagzweerpatiënt produceert te hoge hoeveelheden maagzuur. Bij het eten van honing krijgt men een zoet-zuur combinatie. Het maagzuur stabiliseert de suikers, zodat honing zijn antiseptische werking op de maagwand kan uitoefenen.
Bovendien speelt de kalmerende werking van honing een grote rol in het genezingsproces bij een maagzweer.

Hooikoorts.
Honing bevat kleine hoeveelheden pollen of stuifmeel. Door honing op te lossen in kruidenthee (een koffielepel per kop) krijgt men een goed antihooikoortsdrankje. Dr. U. Wahn van de kinderkliniek van de Universiteit van Heidelberg (D) heeft een reeks experimenten uitgevoerd op allergische kinderen met een stuifmeeldrankje, een oplossing van stuifmeel in water. De resultaten waren zeer gunstig; 84% van de kinderen had minder allergische symtomen.
Het is belangrijk dat kinderen met hooikoorts, en dat geldt ook voor volwassenen, reeds in de winter met een honingkuur beginnen. Vermoedelijk is het de kalmerende werking van honing die voor het genezend effect zorgt. Allergie is immers een ontsporing van de immuniteit. De immuniteit ziet bepaalde stoffen als lichaamsvreemd terwijl ze dat niet zijn. Honing heeft blijkbaar een gunstige invloed op dit herkenningsmechanisme

Honing en baby's.
Honing kan zoals alle andere natuurproducten sporen van de Botuline bacterie bevatten. Omdat een baby nog niet over een ontwikkeld spijsverteringsstelsel beschikt, zou deze bacterie zich in de darmpjes kunnen vestigen.
Het is om deze reden dan ook af te raden om honing te geven aan kinderen jonger dan één jaar.
Bovendien is de behoefte van een baby aan honing gedurende de eerste twaalf levensmaanden uiterst gering.
****Bron : imkerij "De Bieenkorf"
Bovelingenstraat 343
3870 Rukkelingen-Loon




drachtplanten

Het ganse aanbod aan bloemen en planten waar de bijen op vliegen om er stuifmeel, nectar of propolis te halen noemen we de drachtplanten. We denken dan in de eerste plaats aan bloemen, maar voor bijen zijn ook planten interessant die nectar afscheiden via nectariën op het blad, of waar bladluizen de bekende honingdauw produceren.
Sommige planten scheiden ook helende of beschermende sappen af, voor de bijen is dit de grondstof voor de propolis. Ze halen het o.a. van de kleverige knoppen van populieren.
Elk bijenstand heeft zijn specifieke 'bijenweide' waardoor eigenlijk elke stand een unieke honing voortbrengt met een samenstelling van bezochte planten eigen aan de stand.

Ook de wereld der drachtplanten is een heel aparte wetenschap. Zo zal de ene plant vooral leverancier zijn van stuifmeel, een andere dan weer voornamelijk nectar opleveren of beide. Ook het tijdstip is belangrijk, sommige planten produceren vooral in de voormiddag en de late namiddag, anderen rond het middaguur.
Het weer speelt natuurlijk ook een grote rol, de meeste planten hebben zon nodig of verlangen liefst een zwoel weertje (heet en vochtig) maar regelmatig een regenbui is ook nodig want een te lang aanhoudende droge periode leidt tot verdorring. Voor veel planten is de plaats waar ze groeien belangrijk, zo zal een linde die met zijn voeten in het water staat meer nectar produceren dan eentje op droge grond.
Niet alle planten waar insecten op vliegen, zijn ook geschikt voor honingbijen. Het heeft te maken met de vorm van de bloem en de plaats van de nectariën, waar bijen niet bij kunnen zullen b.v. hommels en vlinders met hun langere tongen wellicht wel wat aan hebben. De meeste drachten kennen een korte bloeiperiode en hangen dan ook volledig af van de temperatuur en zonneschijn op dat ogenblik. Zo kunnen drachten het ene jaar succesvol zijn en het andere jaar volledig in het water vallen.
De eigenschappen van de nectar en het stuifmeel zijn ook totaal verschillend sommige planten produceren meer dan andere of de samenstelling is anders. De nectarplanten leveren een honing die samengesteld is uit glucose- en fructosesuikers, de onderlinge verhouding tussen de twee hangt af van plant tot plant. De bijen maken ook duidelijk onderscheid wat de stuifmeeldrachten betreft, ook de specifieke kenmerken en elementaire bestanddelen van stuifmeel zijn verschillend.
Zo kan een goede drachtplant soms maar matig bevlogen worden omdat er juist een rijkere dracht aanwezig is of korter bij de stand staat, de bijen kiezen altijd de meest economische weg (kortbij, veel, rijk).

Het ganse bijenplanten verhaal is er eentje van geven en nemen. De bijen kunnen niet zonder de planten maar ook de planten hebben bijen en andere bestuivers nodig om zich via vrucht of zaad te kunnen handhaven.
Ze doen er alles aan om de bestuivers te lokken door hun kleuren en geuren.
We zitten hier in een streek die fier is op zijn prachtige fruitbloesems in het voorjaar, maar we staan er niet bij stil dat een goede bestuiving en vruchtzetting voor 85% afhangt van de bijen.
Geen bijen betekent dus ook minder en/of slechter gevormde vruchten.

Het belang van bijen en drachtplanten is hiermee duidelijk gemaakt. Op deze site loopt het ene dan ook naadloos over in het andere. We doen ons best om zo veel mogelijk drachtplanten te vernoemen, te fotograferen of in een gids te verwerken, zoals we deden met de najaarsdrachten. Het is een werk van observatie en veel geduld waar iedereen aan kan meewerken. Wie handig weet om te gaan met een digitaal fototoestel kan ons fotomateriaal toespelen van een bij op een bloem b.v., we tonen het graag op de site.
We hopen iedereen en in het bijzonder de gemeentebesturen en andere instanties en organisaties die planten kiezen voor de aanleg van plantsoenen, straatbeplanting, lanen, tuinen en parken hiermee te kunnen overtuigen om twee keer na te denken bij hun keuzen. Meestal wordt er maar wat geplant, als het maar groen is.
Een juiste keuze komt ten goede van het ganse milieu, de mens in de eerste plaats.

Bron: Imkerij "De Bieenkorf"

Marc Missotten

Bovelingenstraat 343

3870 Rukkelingen-Loon




Welkom

Welkom op de site van Malpertuus.
Mag ik mij even voorstellen?
Mijn naam is De Vos Roger ,ik ben geboren en getogen aan de voet de Vlaamse Ardennen.
Van kleins af aan ben ik met de natuur en de dieren bezig geweest.
Mijn loopbaan situeerd zich in het technisch onderwijs waar ik als leraar houtbewerking me ten dienste stelde om de jongeren het vak aan te leren.
Tijdens de vrije uren en de vakanties trokken een paar collega's en ik op met de jongeren om aan natuurbeheer te doen en hun het respeckt voor de natuur bij te brengen.Ieder jaar werden natuurreizen georganiseerd zowel in binnen-als buitenland.
Een van mijn hobby's in die tijd was fruitwijn maken.Op de vergaderingen van de wijnmakergilde werdt regelmatig zelfgemaakte wijn geproefd en beoordeelt.Zo leerde ik ook de mede proeven ,echt een wijn die mijn smaakpopillen zodanig aantastte dat ik besloot om bijen te gaan houden om alzo hun honing te gebruiken om zelf mede te maken.
De start van mijn imkersloopbaan was gegeven.
We spreken hier van het jaar 1982.

Zwermen

Een zéér opmerkelijk gebeuren bij de bijen is het zwermen.....

Zwermen en zwermverhindering

Zwermen is een vorm van sociale voortplanting. Een verjonging van het volk, tevens een instandhouding van de soort. Ook is het een middel als ziekte preventie. Een nieuwe woning met nieuwe raat Alhoewel dit laatste tot nogal wat discussie leidt binnen imkerskringen. Voor de imker is zwermen meestal ongewenst. De imker verliest een groot aantal bijen en voor het zwermen treedt er een vermindering van de haaldrift op. Het kan ook nog tot overlast in de buurt leiden

Natuurlijk zwermverloop:

Voorbereidingen van het volk:

half april: snelle uitbreiding. bouwdrift (kunstraat laten uitbouwen). aanzetten van darrenraat. beleggen van darrencellen, bouwvan speeldoppen

mei. Bouwdrift gaat afnemen Aanzetten van koninginnecellen (moerdoppen, zwermcellen). Aan randen verticaal en veel groter Ruw oppervlak. Gemaakt van oude was en haren. Beleggen van de moerdoppen (ander dwang). Voeden met koninginnegelei. Eerste moerdop gesloten. Voorzwerm komt af.

Wat veroorzaakt nu de zwermneigingen?

Vele theorieën. Veel voedbijen, ruimtetekort, veranderde houding t.o.v. koningin, dus minder intensief contact met het feromoon, etc. Wat gebeurt, is dat de moer minder voedsel opneemt (afslanking) en minder eitjes gaat leggen. Van de werkbijen wordt een deel inactief (teveel aan voedbijen, maar ook de haaldrift neemt af). Luieren op de vliegplank, 'baarden'.

Bij het zwermen: schwirrlauf. Bijen komen in drommen de kast uit. Fantastisch gezicht. Tijd van de dag: 11-15 uur(voorzwerm). Gaat binnen 50m van de kast hangen. Verdwijnt evt.binnen het uur of de volgende ochtend. Zwermbijen hebben volle honingmaag ,zijn zachtaardig. En steken dus minder tot niet.

Voorzwerm heeft een bevruchte moer. Kan meteen een nieuw volk starten In uitgebouwde raat gaat ze meteen aan de leg.

Scheppen van de zwerm met een kieps (= korf zonder vlieggat). Alle bijen laten invliegen. Opdoeken. In de schaduw zetten en in de avond in een lege kast storten. Pas na 3 dagen voeren (1 : 1). Helpt bij uitbouwen van kunstraat. Na 14 dagen gaan ze weer darrencellen bouwen Later in het jaar soms weer een zwerm.

Zwermuitstel van het hoofdvolk door: ruimte te geven , voldoende dracht, selectie van moeren op zwermtraagheid, verwijdering van gesloten darrenbroed (tegelijk als varroa bestrijding), knippen van de moer.

Het achtergebleven volk. De jonge moer loopt uit na 7 dagen. Daarnaast een tiental andere moeren in dop. Jonge moer op de raat: tuter; in dop: kwakers. Tuter vormt met deel van het volk de (1ste) nazwerm. Komt 7 dagen na voorzwerm (eerder bij uitgestelde voorzwerm). Afkomen is niet zo weersgevoelig. Vliegt vaak verder weg. Blijft soms maar kart hangen op de eerste plaats. In nazwerm soms meerdere jonge moeren.

Nazwerm: koningin niet meteen aan de leg (onbevruchte moer). Bouwt kunstraat prima uit (werksterraat = 'fijn' werk). Verenigen van zwermen: 2 voorzwermen of 2 nazwermen. Niet voor- met nazwerm.

Andere soorten zwermen:

1. bruidszwerm - koningin vliegt uit om bevrucht te worden( geslachtsrijp tussen 4-17 dagen). Bevruchting in del ucht door 8-10 darren. sommige onderzoekers spreken van misschien wel een aantal van 30 darren.

2. hongerzwerm. Volk verlaat massaal de woning wegens voedselgebrek. Zeer steeklustig.

Schema:

Ei in koninginnecel na 3 dagen larvewelke gevoerd wordt met .koninginnegelei Na 6 dagen is de larve volgroeid. De cel wordt gesloten. De voorzwerm komt af. Na nog eens 7 dagen komt de eerste nieuwe koningin (tuter). Verdere koninginnen in de dop worden kwakers genoemd. . Spoedig eerste nazwerm.

Wat doet de imker om het zwermen te voorkomen.

De makkelijkste methode is het maken van een kunstzwerm. Ook wel "veger" genoemd. Het volk moet eraan toe zijn, maar wel voordat de natuurzwerm afkomt.

Werkwijze: zet l0-raams broedkamer klaar. Zoek de kast na op de konigin overdag rond de middag bij goed vliegweer (weinig bijen in de kast). De moer zit veelal op een raam met eitjes. Hang raam met moer in midden van l0-ramer (vlieggat gesloten). Verder 1 raam met voer en stuifmeel. Sla de bijen van ca. 8 ramen af in deze 10-ramer.Of veeg ze af met een zachte borstel. Vandaar de naam veger. Hang de raten terug in oude kast. l0-ramer aanvullen met 2 uitgebouwde raten, paar vel kunstraat en sluitramen. Oudere bijen vliegen terug naar oude kast (verschil met natuurzwerm). Wat houdt de imker over?

1 oude koningin en jonge biien. Koningin begint nieuw broednest.Het voeren na 2-3 dagen is noodzakelijk omdat er nog geen vliegbijen zijn. Totaal 2-4 kg (uitbouwen van kunst- raat). Vlieggat verkleinen (er zijn geen wachtbijen). Kunstzwerm is niet harmonisch samengesteld.

Oorspronkelijke volk is nu moerloos maar begint als een speer redcellen aan te maken op 1 dagslarven. Dit zijn gebogen cellen Gebogen cellen. De larven worden ook hier gevoerd met koninginnegelei. Na 12-13 dagen komen de jonge moeren uit.

Wanneer de eerste koningin uitkomt dienen de overige doppen te worden gebroken op 13e dag. Na 16 uur want dan gaan ze niet meer zwermen. Enkele mooie moeren in het volk laten lopen. Vechten het 's nachts uit. NauwkeurIg werken. Raten afslaan om alle doppen te kunnen zien. De volgende dag begint de orienteringsvlucht van de koningin. Het is bekend dat het orienteringsvermogen van de koningin minder isdan van de andere bijen. Dus verander niets aan de opstelling van de kasten en aan de omgeving. Jonge moer gaat pas aan de leg als al het oude broed is uitgelopen. Het beste is om te wachten met controle tot er gesloten broed is (= 3 weken na het doppen breken)

Bijenrassen



Alles over Buckfast , de Abby - de bij

Index

Soorten en Kenmerken

Het bijenvolk

Raten en was

Van Ei tot Bij


De buckfastbij.

Het belangrijkste misverstand in de imkerswereld is, dat de buckfatbij een vast ras is zoals het italiaanse ras of de carnica, dit is niet het geval. De belangrijkste les die broeder Adam ons geleerd heeft is de methode om honingbijen te telen en te verbeteren.

Buckfast Abbey

De Buckfast Abbey vindt je in Zuid-West-Engeland (district South Devon) Op abdijen en kloosters werden in het verleden de bijen gehouden. De monnikken voorzagen zich in hun onderhoud door he verbouwen van diverse produkten en de verkoop ervan. Honing was er daar één van

De Buckfastbij ontstond rond 1920 dank zij Broeder Adam in het klooster Buckfast.

Bijna iedere imker kent wel ongeveer het verhaal van Broeder Adam, de Engelse monnik uit Buckfastshire, die vanaf 1919 bezig is geweest zijn bijen op goede eigenschappen te selecteren en die als koninginnenkweker over bijna heel de wereld naam heeft gemaakt. Hij kruiste zijn moeren met vooral ook uitheems materiaal waarvoor hij verre reizen maakte. Hij selecteerde zijn volken op zachtaardigheid, op géén of geringe zwermdrift, op ziektebestendigheid, op productiviteit als ook op een rustige raatzit. En het is hem ten volle gelukt. Buckfastimkers door heel Europa en Amerika werken met nog steeds met veel plezier met deze bijzonder zachtaardige bij. De erfenis van een eenvoudig man die op latere leeftijd eredoctoraten verwierf.

De oorsprong van het buckfastras is een voor 1920 uitgevoerde kruising tussen de donkere (leerbruine) Ligustica en de oorspronkelijke Engelse vorm van de Mellifera (zwarte bij), deze beide soorten bestaan in hun oorspronkelijke vorm niet meer. Deze kruising was geen resultaat van een vooraf gepland genetisch experiment maar eerder het gevolg van een voor de imkers van die tijd grote ramp. In het begin van de 20e eeuw was de Engelse bij nagenoeg uitgestorven door toedoen van de tracheeënmijt.

Toentertijd besefte niemand de oorzaak van het sterven van de bijen, die ook op het klooster bijna alle volken getroffen had.

De enige volken die overleefden hadden of een vreemde koningin of waren hiervan afstammelingen. Onder de overlevenden viel één volk op, het had een Italiaanse koningin welke door zwarte darren bevrucht was. Dit volk viel op door haar resistentie en haaldrift. Hetgeen hieruit ontstond werd later de buckfastbij genoemd.

De broeder reisde door Europa en Afrika op zoek naar betere bijen voor zijn abbey.Zijn ideaal was een bij te telen die met weinig inspanning van imkerszijde veel honing opbracht.Die vond hij natuurlijk niet. Elk bijenras had z'n voor en nadelen.

Hij besefte dat de ideale bij alleen verkregen kon worden door de verschillende rassen met elkaar te kruisen. In de loop van meer dan 70 jaar zijn door Broeder Adam de waardevolle eigenschappen van andere bijenrassen door kombinatieteelt in dit ras ingebracht. Het proces van identificeren van een waardevolle eigenschap tot integratie in de Buckfaststam duurde in het algemeen meer dan 10 jaar. Een dergelijk monikenwerk lijkt dan ook in de praktijk alleen door moniken uitgevoerd te kunnen worden.

Maar zelfs na 70 jaar imkeren, telen, kruisen en selekteren vond hij zelf dat z'n doel nog niet bereikt was. Zijn leven was één avontuurlijke zoektocht naar zijn ideaal.

BELANGRIJKE DATA IN HET LEVEN VAN BROEDER ADAM.

1898 op 3 augustus Adam Kehrle, de toekomstige Broeder Adam wordt in Biberach/riss in zuid-Duitsland geboren. Reeds als kind interesseerde hij zich voor bijen.

1910 maart: Intrede in de benedictijner Abdij van Buckfast.

1915: Broeder ADAM wordt om gezondheidsredenen ingezet bij de bijenteelt van het klooster.

1916: Dank zij zijn waarnemingen schetst hij vanwege de resistentie van bepaalde bijenrassen (Ligustica) tegen de tracheemijt, de eerste ontwerpen
van wat later de Bucfastbij zal worden.

1917: De nieuwe Bucfaststam onstaat: leerbruine Ligustica x inheemse (engelse) zwarte darren.

1919: Op 1 september krijgt Broeder ADAM de volledige verantwoordelijkheid voor de bijenteelt op het klooster.

1920: Eerst experimenten met F1-kruisingen, Buckfast x Cyperse bij.

1925: Hij opent zijn beroemde bevruchtingsstation in Dartmoor.

1930: Begin van de kruîsings- en combinatieteelt met de Franse, zwarte bij.

1940: Broeder ADAM voegt de eerste combinatieteelt in de Buckfaststam toe.

1948: De Kunstmatige inseminatie wordt met behulp van de uitvinder van deze techniek, dr.Mackenson ingevoerd

1950: De eerste "speurtocht" naar rassen in Frankrijk, Zwitserland, Oostenrijk, Sicilië, Duitsland.

1952: Dan naar Algerije, Israël, Jordanië, Syrië, Libanon, Cyprus, Griekenland, Kreta, Joegoslavië, Ligurische Alpen.
Kruisingsexperimenten met de Cecropia.

1954: Turkije, Aegeische eilanden.

1956: Joegoslavië.

1958: Hij voegt een nieuwe combinatie van Griekse afstamming aan zijn stam toe.

1959: Hij bezoekt Spanje, Portugal. Invoeging van de nieuwe combinatie van Cecropia

1960: Kruisingsexperimenten met de Anatolische bij.

1962: Marokko, Turkije, Griekenland, Joegoslavië, Egypte, Libië.

1967: Hij voegt een nieuwe combinatie van Anatolische afkomst in zijn stam in.
Gestart met kruisingsexperimenten van
de Fasciata (Egyptische bij).

1972: Voortzetting van de reizen: Turkije, Griekenland, Joegoslavië.

1973: Hij wordt door de koningin onderscheiden met de O.B.E. (Order of the British Empire).
Op 13 mei wordt hem in
Duitsland het Bundesverdienstkreuz verleend.

1976: Marokko. Hij voegt een nieuwe combinatie van Egyptische afkomst (Fasciata) in zijn stam in.

1977: Griekenland.

1982: Reis naar het schiereiland Athos, Griekenland.
Gestart met kruisingsexperimenten van de Griekse bij van
het schiereiland Athos.

1983: Reis naar Kreta.

1984: Reis naar de Verenigde Staten van Amerika, om de teelt van de Buckfast aldaar in goede banen te leiden.

1987: Eredoctoraat van de Universiteit Uppsala, Zweden.
Hij voegt een nieuwe combinatie van Griekse
afkomst (schiereiland Athos) in zijn stam in.

1988: Eerste kruisingsexperimenten met de zachtaardige Afrikaanse bergbij Monticola uit Kenia/Tanzania (Kilimandjaro).

1989: Ere lectoraat van de Universiteit Exeter.

1996 1 september Op 98 jarige leeftijd is Broeder Adam overleden

Een kleine vergelijking :


Italiaan
Carnica
Buckfast
Zwermneiging
zwak
sterk
zwak
Zachtaardigheid
redelijk
goed
goed
Propolis
matig
weinig
weinig
Honingproductie
hoog
goed
zeer goed
Voorjaarsontwikkeling
langzamer/vlug
vlug/langzamer
langzamer
Ziekte resistentie
goed
goed
goed

De buckfastbij is een erfvaste stam. Buckfast gepaard met buckfast geeft buckfast zonder dat er ongewenste splitsingen optreden.

De buckfastbij is zeer zachtaardig, zeer vruchtbaar en zeer zwermtraag. Hierdoor zijn de met deze bij behaalde opbrengsten eveneens zeer goed. Deze eigenschappen zorgen ervoor dat deze bij vooral ook bij beroepsimkers de voorkeur genieten boven andere rassen. Wat voor beroepsimkers goed is, is voor hobbyimkers, die meer tijd en middelen kunnen besteden aan hun bijen, zeker goed.

Het is niet eenvoudig de kwaliteiten van de buckfastbij in stand te houden en zonodig nog te verbeteren. Denk hierbij aan resistentie tegen de Varroa Jacobsoni en aan het z.g. opruimgedrag.

In 1989 hebben de buckfastimkers zich verenigd in de BBV (Buckfast Belangen Verenigd). In dat jaar onstond bij de imkers, die zich met de buckfastbij bezig hielden, de behoefte zich te verenigen. Dit samengaan was niet alleen nodig om materiaal en ervaringen uit te wisselen, maar was bovenal bedoeld om het levenswerk van Broeder Adam voort te zetten en in stand te houden. Ons erelid Broeder Adam is 98 jaar geworden en is in 1996 overleden.

Evenals in Duitsland, Denemarken en Zweden moeten ook in Nederland de buckfast-koninginnenkwekers zich houden aan strenge richtlijnen die door de vereniging zijn opgelegd.

. De licentienemers zijn verplicht mee te werken aan het jaarlijks uitgeven van een teeltverslag. Hierin is voor de leden aangegeven van welke koninginnen is nageteeld, welke darren hierbij gebruikt werden en wat de eigenschappen van de betreffende koninginnen zijn. De licentienemers zijn verplicht elk jaar hun gehele bijenbestand op AVB te laten onderzoeken. De uitslag hiervan wordt door de onderzoekende instantie aan een coördinator gemeld. Daarnaast moeten zij elk jaar 5 F1- koninginnen, die standbevrucht zijn, leveren aan de BBV, zodat door middel van een onafhankelijke testimker de BBV een kwaliteitscontrole heeft over het door de licentienemers afgegeven materiaal. De eigenschappen van geteelde koninginnen worden weergegeven in kwalificatiecijfers.

Deze cijfers,volgens internationale normen, lopen van 1 tot 5. De eigenschappen die voor de beoordeling in aanmerking komen zijn:

Zwermdrift, zachtaardigheid, raatzit, honingopbrengst, en sinds kort ook hygiënisch gedrag. Een licentienemer zal in de regel niet natelen van materiaal dat lager scoort dan een 4. Het gaat te ver al deze normen hier te vermelden. Als voorbeeld alleen de kwalificatie voor zwermdrift.

Een 5 krijgt een volk dat nooit belegde doppen produceert. Een volk dat doppen met eitjes produceert, maar zonder dat er ingegrepen wordt niet zwermt, krijgt een 4. Een 3 krijgt een volk dat, nadat doppen met eitjes zijn weggebroken, geen zwermpogingen onderneemt. Een 2 is voor een volk waarvan enkele keren doppen zijn gebroken maar niet heeft gezwermd. Een 1 is voor een volk dat zwermt.

Enkele Buckfasttelers :

[ Teelgroep Marken ]

[ Imkerij Immenhof ]

[ Buckfast Belangen Verenigd ]

[ Keld Brandstrup , Denmark ]

[ Weaver Apiaries, Inc. ]

[ Gemeinschaft der europäischen Buckfastimker ]

Paul Jungels uit Luxemburg

De toekomst van de buckfastbij :

Sinds het overlijden van Broeder Adam wordt de buckfastteelt gedragen door een aantal telers en teeltgroepen in binnen en buitenland. Teeltgroepen bestaan uit een aantal imkers die samenwerken, zodat ze door hun gezamenlijke volkenaantal toch in staat zijn zinvol te selecteren. Samenwerking tussen telers (en teeltgroepen) vindt vooral plaats door het kosteloos uitwisselen van materiaal (larven, koninginnen).

Een lopend project is bijvoorbeeld het kruisen met Egyptische koninginnen door Deense en Nederlandse telers. Egyptische bijen hebben een gesloten broedperiode die bijna twee dagen korter is dan die van onze inlandse bij. Indien deze eigenschap (gedeeltelijk) ingebracht zou kunnen worden in de buckfastbij wordt de Varroamijt ernstig gehinderd in haar voortplanting. Naast de selectie op een beter hygienisch gedrag zou dit kunnen resulteren in een bij die kan leven met de Varroa en waarbij onder normale omstandigheden geen Varroabestrijding nodig is. Hoewel het resultaat van bovenstaande activiteiten niet vaststaat geeft het wel aan dat er nog gewerkt wordt aan de buckfastbij en dat het overlijden van Broeder Adam niet het einde van de buckfastteelt inhoudt.

Tenslotte

Dat de erfenis van Broeder Adam tot aan de dag van vandaag in stand wordt gehouden is een voldongen feit. In dit verband is de lijfspreuk van Broeder Adam van belang. Broeder Adam zei altijd "Laat de bijen het je maar vertellen". Met andere woorden, er hoeft geen etiket op een buckfastvolk. Het gedrag van zo’n volk verraad zijn afkomst.

nagelj.gif (4644 octets)

CARNICA

Rucher typique slovène avec frontons de ruches décorésMenig onderzoeker, zoals bij voorbeeld professor Friedrich RUTTNER, heeft zich geinteresseerd voor het houden van bijen zoals de Sloveense imkers dat doen met beschilderde bijenkasten. Het moderne imkeren heeft echter meer doelen waarbij het enerzijds gaat om de productie van honing, melk van de koningin en stuifmeel en anderzijds om propolies en het broedsel van raskoninginnen.Vroeger hielden de boeren alleen bijen voor het verkrijgen van suiker, aangezien honing een eeuw lang de enige zoetstof was. Echter onder invloed van enkele notabelen heeft de massaproductie van bijenvolken en ?pakketbijen? zich in Slovenië ontwikkeld.

Jarenlange traditie heeft van de Sloveense imkers ware meesters gemaakt. Aantekeningen uit de 15e eeuw getuigen van handel in honing en was.

Anton jansa, premier maître apiculteur slovène de la cour d'Autriche (1772) Een van hen, is dankzij de bijen in de loop van de 18e eeuw in de geschiedenisboeken terechtgekomen en wel: Anton Janša. Deze jonge boerenzoon, geboren in Breznica bij Radovljica, was de eerste leraar van de keizerlijke bijenschool in Wenen onder keizerin Marija-Terezija. Zijn studie en boek "Zwermen"(1771) en zijn complete werk "Complete Traité over imkeren"(1775) hebben veel bijgedragen aan de ontwikkeling van het imkeren. Ondanks het geweldige werk van Anton Janša mogen we de kenmerken van de bij uit deze Sloveense regio's niet vergeten.

Transhumance artisanale.Deze Sloveense bijen verschillen zeer van de anderen bijenrassen en het ras heeft zo in 1875 de volgende wetenschappelijke naam gekregen:

APIS MELLIFERA CARNICA.

Dankzij Janša werden de Slovenen in de 19e eeuw bekend als koninginnen- en bijenvolkhandelaars wat duurde tot het einde van het Oostenrijkse keizerrijk.

Tijdens het Oostenrijks Hongaarse keizerrijk stuurden bijenhandelaars zwermen en hele bijenfamilies in hun korven, kranjice genaamd, over heel Europa. Sommigen zoals baron Rotschutz of Mihael Ambrožic uit Mojstrana zonden hele wagonnen vol met bijen naar Centraal-Europa en schepen vol vanuit Triest naar Noord-Amerika. Deze bijen waren afkomstig uit het gebied tussen de Adriatische zee en de rivier Drava waar na 1918 de nieuwe landen Slovenië, Oostenrijk, Kroatië en Hongarije te vinden zijn.

Sinds 1857 tot aan de 1e wereldoorlog hebben de bijenhouders uit het Kranjska (het huidige Slovenië) meer dan 170.000 koninginnen over de hele wereld verspreid. Ondanks twee wereldoorlogen is de carnica bij met name in Noord- en Centraal-Europa een begrip. Dankzij de Slavische emigranten staat de bij in Noord-Amerika na verdere selectie in de Verenigde Staten beter bekend onder de naam NEW WORLD CARNIOLAN BEE.

SELECTIE VAN DE CARNICA BIJ

Met de komst van nieuwe hibridische bijenrassen na de 2e wereldoorlog, is er in Slovenië een geweldige vooruitgang geboekt wat betreft het selecteren van de carnica bij, met name na 1984 toen het landelijke selectiebureau voor de carnica bij is opgericht (Stichting voor de selectie van de Carnica bij), die direct valt onder het Ministerie van landbouw. Een van hun taken is het beschermen van de autochtone bijen, met name na het onafhankelijk worden van Slovenië in 1991.

Sinds 1992 worden alle koninginnen geregistreerd en regelmatig getest in de selectiecentra.

Het Ministerie van landbouw beschikt over specialisten op het gebied van imkeren en veterinaire zorg in het kader van het programma ?Selectie van de carnica bijen en het organiseren van de stambomen?. Ook ander plannen zijn in de maak om de kwaliteit van de carnica koninginnen zoveel mogelijk te verbeteren.

AbeilleHet landelijke selectiebureau koopt jaarlijks 1200 koninginnen van de bijenkwekers om zo na het testen de beste nakomelingen voor het komende jaar te krijgen. Alle gegevens worden geanalyseerd en geclassificeerd op type bij die het meest geschikt is voor het grazen, bestuiving enz.
Elk jaar verstrekt de ? Stichting voor de selectie van de Carnica bij ? vergunningen aan 15 tot 20 moerenkwekers die gecontroleerd worden en alleen geregistreerde moerenkwekers kunnen koninginnen exporteren, zodat de kwaliteit van de carnica bij gewaarborgd blijft.

Het importeren van andere bijenrassen is in Slovenië niet gewenst en niet toegestaan. Het is zelfs zo dat een moerenkweker de hele broed moet vernietigen als die niet van het ecotype carnicabij is om zo de raszuiverheid van de zwerm te kunnen garanderen.

Vandaag de dag is opnieuw begonnen met een kwalitatieve productie en wel tot 30.000 moeren per jaar waarvan 1/3 wordt uitgevoerd. We zijn echter van mening dat de productie nog eens zo groot zou kunnen zijn aangezien met name in West-Europa en delen van Zuid-Amerika een grote interesse bestaat voor deze bij.

Waar de Italiaanse emigranten jaren geleden in zijn geslaagd, kunnen wij met de huidige moderne techniek bereiken, aangezien we binnen enkele seconden de bij aan kunnen bieden aan de hele wereld middels dit scherm.

Met zijn verbeterde kwaliteit in het vooruitzicht en zijn jarenlange bijentraditie organiseert Slovenië in 2003 in Ljubljana het 38ste wereld bijencongres APIMONDIA.

LAAT HET RIJPEN

APITERAPIE

nagelj.gif (4644 octets)

ANDERE LINKS

WELKOM PROMOTION

Laatste wijziging : 04/02/2008 - Gemaakt door Louis Ivanec - " Carniolan" diffusion of Autochton Carniolan bees in EU from Slovenia,, 19 allée du Gros Chene 63910 Chignat (France)